gezusters
- ge·zus·ters
- alleen meervoud, van Middelnederlands gesuster, op te vatten als afgeleid van zuster met het voorvoegsel ge- en met het achtervoegsel -s, in de betekenis van ‘zusters’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1276 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | - | gezusters |
verkleinwoord | - | - |
de gezusters mv
- zusters in betrekking tot elkaar of bij elkaar
- Het woord gezusters staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gezusters" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ gezusters op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "gezusters" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be