Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·zins·ma·na·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gezinsmanager gezinsmanagers
verkleinwoord gezinsmanagertje gezinsmanagertjes

Zelfstandig naamwoord

de gezinsmanagerm

  1. (beroep) helper die in drukbezette gezinnen allerlei taken op zich neemt
    • de vrouw had een gezin met negen kinderen en had daarvoor drie gezinsmanagers nodig 

Gangbaarheid