Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·zins·au·to
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gezinsauto gezinsauto's
verkleinwoord gezinsautootje gezinsautootjes

Zelfstandig naamwoord

de gezinsautom

  1. een grotere auto die geschikt is voor het vervoer van 2 volwassenen, 2-3 kinderen en hun vakantiebagage
    • Wij hadden vroeger een grote gezinsauto maar nu de kinderen uit huis zijn hebben we genoeg aan een kleinere auto. 

Gangbaarheid