Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·zel·schaps·ka·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gezelschapskamer gezelschapskamers
verkleinwoord gezelschapskamertje gezelschapskamertjes

Zelfstandig naamwoord

de gezelschapskamerv / m

  1. kamer die geschikt is voor het ontvangen van bezoek
     Hij leidde zijn gasten door het houten paleis, langs grote open fornuizen, over gemeubileerde gezelschapskamers en een grote glazen veranda op die niet meer dan vijftig meter van het strand was.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Blauwe ster” (2016), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628265