• ge·zan·gen·boek
enkelvoud meervoud
naamwoord gezangenboek gezangenboeken
verkleinwoord gezangenboekje gezangenboekjes

het gezangenboeko

  1. boekje met liedteksten en notenschrift
     'Dit is zooveel als ons typografisch gezangenboek,' zei hij er even mee schuddend, 'luister nu eens goed, dan zal ik er uit voorlezen hoe of beginnelingen ingewijd worden en leeren wat elk van den gilde weten moet, wil hij den naam van "lettervriend" waarlijk verdienen; dan hoor je meteen nog eens weêr op de koop toe, hoe het voorgedragen hoort te worden.[1]
  1. “Jaap” (1923), Saga, ISBN 9788728433294