• ge·weld·ple·ger
enkelvoud meervoud
naamwoord geweldpleger geweldplegers
verkleinwoord

de geweldplegerm

  1. misdadiger die iemand met opzet verwondt of doodt
     Hij wist de verdachte niet meer met zekerheid als de geweldpleger te herkennen.[2]
     kopschopper: geweldpleger die zijn slachtoffer (zwaar) lichamelijk letsel toebrengt door deze tegen het hoofd te schoppen, ook als hij of zij al (gewond en/of hulpeloos) op de grond ligt[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij  , ISBN 9789023479925
  3.   Weblink bron “Koningslied of selfie Woord 2013?” (26-11-2013), NOS