• ge·smoord
vervoeging van: smoren…
verbogen vorm: gesmoorde

gesmoord

  1. voltooid deelwoord van smoren
    • De vrijwillige brandweer van Ammeloe is woensdagmorgen in alle vroegte uitgerukt voor een autobrandje in Zwillbrock, waarbij de eigenaar van de auto met een poederblusser al meteen de boel had gesmoord. [1] 
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen gesmoord gesmoorder gesmoordst
verbogen gesmoorde gesmoordere gesmoordste
partitief gesmoords gesmoorders -

gesmoord [2]

  1. geblust met water na bakken
    • Hoofdgerecht: malse hertenbiefstuk met lak van kruidnagel, wildragoutloempia, gesmoorde spruiten, spek, ui en hutspot. [3] 
    • Terwijl de gesprekken over de nucleaire ontwapening van Noord-Korea doorgaan, krijgen de leiders van de VS en Noord-Korea drie hoofdgerechten voorgeschoteld: rundvlees met aardappelgratin, zoetzuur varkensvlees met gebakken rijst of gesmoorde kabeljauw met radijs. [4] 
  2. van een conflict dat dit onderdrukt is
  3. van een stem dat deze niet meer te horen is


99 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[5]