geselpaal
- ge·sel·paal
- samenstelling van gesel en paal zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geselpaal | geselpalen |
verkleinwoord | geselpaaltje | geselpaaltjes |
de geselpaal m
- (geschiedenis) paal waaraan een veroordeelde werd vastgebonden om gegeseld te worden of om te kijk te worden gesteld
- Het woord 'geselpaal' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.