• ge·rit·sel
enkelvoud meervoud
naamwoord geritsel -
verkleinwoord - -

het geritselo

  1. zacht geluid
     Met een ibuprofen – ook wel bekend als ‘vitamine-i’ – tegen mijn rusteloze benen viel ik bijna in slaap toen ik rechtovereind schrok door geritsel recht onder mijn hoofd.[2]
  2. het op een wat geheimzinnige, rommelige manier handelen
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be