• ge·pro·por·ti·o·neerd
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen geproportioneerd geproportioneerder geproportioneerdst
verbogen geproportioneerde geproportioneerdere geproportioneerdste
partitief geproportioneerds geproportioneerders -

geproportioneerd

  1. het al dan niet welgevormd zijn; het in verhouding zijn; met een regelmatige opbouw
     Ik had hem nog steeds niet meer dan mijn (inmiddels) 1 m 77 te bieden, terwijl hij alleen maar beter geproportioneerd was geraakt, blakend van viriliteit en vruchtbaarheid.[1]
     Drie jaar geleden stond de Architecten Cie bij Kaagman op de stoep. Of hij het ketelhuis in Roombeek wilde betegelen. Het zou het grootste Delfts blauwe gebouw ter wereld worden. Kaagman is de eerste die de grootte relativeert. Hij weet zo een-twee-drie geen ander Delfts blauw gebouw te noemen. Dus Enschede krijgt het record cadeau. Toch zal een tweede gebouw, als het er ooit komt, van goede huize moeten komen. Het ketelhuis is stevig geproportioneerd en krijgt een schoorsteen van 42 meter.[2]
vervoeging van: proportioneren…
verbogen vorm: geproportioneerde

geproportioneerd

  1. voltooid deelwoord van proportioneren
  1. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  2.   Weblink bron “Delfts, blauw, warm en uniek” (16-10-2009), Tubantia