• ge·pri·vi·le·gi·eer·de
enkelvoud meervoud
naamwoord geprivilegieerde geprivilegieerden
verkleinwoord

de geprivilegieerdem

  1. iemand die veel voorrechten heeft
    • De kinderen van de huisarts behoorden duidelijk tot de meer geprivilegieerden van de stad, maar wisten dat niet te waarderen. 
    • De geprivilegieerden wilden geen asielzoekerscentrum in hun wijk. 

geprivilegieerde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van geprivilegieerd
vervoeging van: privilegiëren…
verbogen vorm: geprivilegieerdee

geprivilegieerde

  1. verbogen vorm van geprivilegieerd, voltooid deelwoord van privilegiëren