• ge·ou·til·leerd
stellend
onverbogen geoutilleerd
verbogen geoutilleerde
partitief geoutilleerds

geoutilleerd [1]

  1. met de nodige gereedschappen, werktuigen, installaties en alle andere noodzakelijke voorzieningen
    • Ook oud-tophockeyer Floris Jan Bovelander is enthousiast. Al een jaar geeft hij door heel India hockeyles aan kinderen met zijn programma One Million Hockey Legs. „Dit is een goed geoutilleerd sociaal veldje”, zegt hij. Kinderen vinden het prachtig.” India was een vermaard hockeyland, maar miste de aansluiting toen kunstgras de norm werd. Door de jeugd te trainen, kan India weer opklimmen, hoopt hij.[2] 
    • Het Konvooi van gisteren heeft niks meegenomen en na vandaag... denk ik niet dat er nog veel zullen komen. Water hebben we en misschien dat we het met het eten ook wel redden, en als we ons gedragen als in een socialistische heilstaat komt het met de veiligheid misschien ook nog wel goed, maar insuline kun je niet synthetiseren zonder een goed geoutilleerd lab.'[3] 
vervoeging van: outilleren…
verbogen vorm: geoutilleerde

geoutilleerd

  1. voltooid deelwoord van outilleren
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Joeri Boom 8 december 2016
  3. David Mitchell Tijdmeters Vertaald door Harm Damsma en Niek Miedema 2014 ISBN 978-90-468-1748-3 pagina 574