• ge·oha
enkelvoud meervoud
naamwoord geoha
verkleinwoord

het geohao

  1. het aanhoudend ouwehoeren, leuteren of kletsen
    • Bromfietsgeknetter, oorverdovende versnippering van boomstammen, luidkeels geoha op mobieltjes, alles mag. Maar de straatroep is gesmoord. Zelfs op de markt mogen kooplieden niet meer roepen. Nee, het is gedaan met die rauwe, soms onverstaanbare, mooie, lelijke kreten. Jammer, jammer. Bijna zou ik het willen schreeuwen. Maar het mag niet. [1] 
3 % van de Nederlanders;
5 % van de Vlamingen.[2]
  1. NRC P. van der Eijk 7 juni 2005 Arebei, mooie arebei
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be