• ge·no·dig·de
enkelvoud meervoud
naamwoord genodigde genodigden
verkleinwoord

de genodigdev / m

  1. iemand die uitgenodigd is
     Het afscheid van de gestorven graaf is officieel een privéaangelegenheid. Maar een rouwstoet met vijfhonderd genodigden die van de Grote Kerk in het centrum van Almelo naar het mausoleum op het grafelijke landgoed ten oosten van de stad wandelt is ook een publieke aangelegenheid.[2]
     Fotocollage van de slachtoffers: Er komen twee lange wanden te staan met de namen van alle slachtoffers. Nabestaanden en genodigden kunnen daar een bloem achterlaten zodat een erehaag ontstaat. Aan het einde van de ceremonie wordt een collage geprojecteerd van foto's van de slachtoffers. De nabestaanden hebben die foto's ingezonden.[3]
vervoeging van: nodigen…
verbogen vorm: genodigdee

genodigde

  1. verbogen vorm van genodigd, voltooid deelwoord van nodigen
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Henk van Schuppen
    “Uitvaart Heer van Almelo: nog één keer passeert graaf Van Rechteren de Limpurgsingel” (22-11-2019), Tubantia
  3.   Weblink bron “Fotocollage van slachtoffers bij herdenking MH17” (07-11-2014), NOS
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be