generlei
- ge·ner·lei
- In de betekenis van ‘onbepaald voornaamwoord’ voor het eerst aangetroffen in 1400 [1]
- afgeleid van de genitief van geen met het achtervoegsel -lei [2] [3]
stellend | |
---|---|
onverbogen | generlei |
verbogen | (alleen predicaat) |
generlei
- (formeel) geen enkele, nog niet eens één
- Wij mogen deze bandiet op generlei wijze helpen.
- vóór 1955: geenerlei
- Het woord generlei staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "generlei" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "generlei" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ generlei op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be