• ge·mor·rel
enkelvoud meervoud
naamwoord gemorrel
verkleinwoord

het gemorrelo

  1. het knoeien, het nutteloos veranderen, het kapotmaken
    • Dat de kabinetsformatie niet makkelijk zou worden, was al meteen na de verkiezingen duidelijk. In Vlaanderen won de Vlaams-nationalistische N-VA fors. De N-VA, dat op termijn streeft naar een onafhankelijke Vlaamse republiek, werd de grootste partij van het land. In Wallonië bleef de socialistische PS oppermachtig, een partij die niet alleen huiverig is voor gemorrel aan het staatsbestel, maar die ook inhoudelijk mijlenver af staat van de centrumrechtse N-VA. [2] 
    • Alma hoopt dat de treinverbinding bij Mariënberg wordt doorgetrokken naar Hardenberg. „Dan kan een reiziger vanuit Almelo rechtstreeks door naar Emmen en dat zou een grote winst zijn”, aldus Middag. Bovendien is er nog altijd gemorrel. Recent kwam in het nieuws dat de stations in Geerdijk en Daarlerveen gesloten zouden worden. Dat onheil lijkt afgewend. Volgens Seinen en Middag toont het aan dat het bestaan van Alma nog steeds van groot belang is. [3] 
    • GroenLinks-Europarlementariër Bas Eickhout is in grote lijnen blij met het actieplan, maar vindt het gemorrel aan de kapitaalsvereisten van groen investerende banken ‘riskant’. [4] 
95 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[5]