• ge·mok
enkelvoud meervoud
naamwoord gemok
verkleinwoord

het gemoko

  1. het aanhoudend boos zijn; het aanhoudend klagen
    • Omdat ze zich ondanks haar woede al weet te beheersen, denk ik dat zij ook vanzelf wel gaat inzien dat haar langdurige gemok een beetje kinderachtig is. [2] 
    • Zoals dat overal gebeurt, gaan er mensen weg, komen er spelers bij en blijft de kern intact. Met één speler uit Rekken en één halverwege Eibergen komt het gros uit Groenlo. Dan neemt Sander Hoopman, die als trainer bezig is aan zijn eerste seizoen in Groenlo, het voor lief om met zijn ploeg een paar klassen lager te spelen. "Als je jongens van buitenaf hebt en het loopt niet dan krijg je gemok. Dan kun je het beter met eigen jongens op een lager podium proberen." [3] 
    • De man des huizes heeft vaak een geldverslindende hobby (motor, opgevoerde Opel Manta) en er lopen altijd drie of meer katten. Als de strenge presentator zegt dat die weg moeten, begint het gemok en dwarsliggen. Ook het idee van een betaalde baan spreekt vaak niet zo aan. Om die te bemachtigen, is steevast een bezoek aan een gesponsorde tandkliniek nodig: luiheid en een slecht gebit gaan kennelijk hand in hand. [4] 
    • VVD en PvdA hebben er een kunst van gemaakt elkaar 'iets te gunnen', maar dat geldt niet voor de voorzittershamer. Sinds men aan het Binnenhof Anouchka van Miltenburg collectief opgelucht uitzwaaide, is haar opvolging verzand in achterklap, gemok en gekift. [5] 
96 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[6]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Annemiek Leclaire 8 september 2017 Opgevoed: Ons dochtertje is snel en lang boos
  3. Tubantia Mart Oude Nijeweeme 02-10-17 Grol wil stap omhoog maken
  4. Tubantia 21-02-15 Dubbeltje
  5. Tubantia Tobias den Hartog en Laurens Kok 12-01-17 Catfight om voorzittershamer van de Tweede Kamer
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be