Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·mei·er
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gemeier
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het gemeiero

  1. (informeel) inhoudsloos gezeur en geklets
    • Haters van Richard Wagner opgelet. Jullie mogen graag monkelen over de bombast van zijn opera's, over stemmen als misthoorns en metafysisch gemeier. [1] 
    • Toen de euro werd ingevoerd, ging er ook een eindeloos geklets en gemeier aan vooraf. En het kost een heleboel.' [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

76 % van de Nederlanders;
44 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. de Volkskrant Guido van Oorschot15 mei 2013 Wagner
  2. de Volkskrant Steffie Kouters23 januari 2004 Best belangrijk?
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be