gemeentewoordvoerder

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·meen·te·woord·voer·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gemeentewoordvoerder gemeentewoordvoerders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de gemeentewoordvoerderm

  1. (beroep) iemand die de pers voorlicht over het gemeente beleid
     Nu hij zijn jongens daar zo boos en fier zag lopen, betreurde hij zijn onbezonnen antwoord aan de gemeentewoordvoerder.[1]
     Met bouwhekken wordt het plein afgesloten voor publiek. "Dit onderhoud stond al langer op de planning en een grasmat kan alleen in dit seizoen worden aangepakt", zegt een gemeentewoordvoerder. "Met het oog op de heropening van de samenleving hebben we besloten om de hele grasmat in een keer te vervangen en niet in delen, zoals eerst het plan was."[2]
Hyperoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij  , ISBN 9789023479925
  2.   Weblink bron “Even geen demonstraties op het Museumplein vanwege vervangen grasmat” (0-04-2021), NOS