Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • geld·kof·fer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord geldkoffer geldkoffers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

geldkoffer m [1]

  1. koffer waarin men veilig geld kan vervoeren
     In Rotterdam is een geldkoffer van een waardetransport gestolen. De wagen van het bedrijf stond geparkeerd bij een bank op de Mathenesserlaan.[2]
     In Amsterdam-Osdorp is een geldloper overvallen. De man was vanochtend met een geldkoffer op weg naar geldautomaten toen twee gewapende mannen hem overvielen.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Geldkoffer gestolen in Rotterdam” (Maandag 31 december 2012, 19:43), NOS
  3.   Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Geldloper overvallen in Osdorp” (Vrijdag 16 november 2012, 10:50), NOS