• geld·ge·brek
enkelvoud meervoud
naamwoord geldgebrek
verkleinwoord

het geldgebreko

  1. het niet genoeg geld hebben
    • Een student heeft altijd geldgebrek. 
     Maar Henri was zijn salaris van het Franse gezantschap kwijt en de verzetsbeweging in Stockholm had geldgebrek, dus Antoine moest zo goed als het ging bijdragen aan het onderhoud van de familie, ongeveer zoals ikzelf wanneer ik die Clark hielp met zijn wiskunde.[1]
  1. geldnood
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044632767