• ge·knik
enkelvoud meervoud
naamwoord geknik
verkleinwoord

het gekniko

  1. het voortdurend met het hoofdknikken als teken van toestemming of herkenning
    • Inmiddels komen ook schalen met hamburgers rond. Ik zie drie meisjes die er heel erg uitzien als modellen en eentje eet een hamburger. Ik stel me voor en zeg: "Laat me raden, jullie zijn vast modellen?" Driedubbel geknik. [2] 
    • Een instemmend gebrom en geknik klonk alom. Zo eenvoudig was het om de ergernis weg te nemen bij de wachtenden. Ze zijn er nog wel, vriendelijke medewerkers. [3] 
    • Vorige week beslisten de hoge heren van de koningsklasse in de autosport - in Amerika is dat Liberty Media - dat het gedaan is met het bevallige geheupwieg van de meisjes met hun opgestoken bordjes. ‘Niet meer relevant, niet meer van deze tijd’’, klonk het. Gezien de #metoo-discussie was de verwachting dat de beslissing met instemmend geknik zou worden begroet. Tenslotte staat ook binnen de darts- en bokswereld het randgebeuren met vrouwen ter discussie. [4] 
97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]