• ge·knaag
enkelvoud meervoud
naamwoord geknaag
verkleinwoord

het geknaago

  1. het voortdurend bijten met de tanden
    • Een hongerige steenmarter blijkt er de oorzaak van dat ruim tienduizenden Groningers vrijdagochtend zonder stroom zaten. Het diertje had met zijn geknaag in een transformatorstation voor kortsluiting gezorgd.[2] 
    • Winston of Yolanthe staat met ze in de Green Room uit te buiken, na het geknaag aan de zojuist verorberde spektakelstukken en het is aan ons kijkers om te wachten op de uitslag van de publieksjury.[3] 
    • Ratten op de vliering, in de kruipruimte en de gangkast. Bruine kaagdieren die uit gaten in de tuin kruipen en de funderingen en isolatie aantasten met hun gegraaf en geknaag. De verhalen in de wijk zijn legio. In de wijk Franse Gat zouden zelfs spelende kinderen zijn aangevallen.[4] 
98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 17 feb. 2017
  3. de Telegraaf HESTER ZITVAST 08 sep. 2015
  4. de Telegraaf CHRIS VERVERS 12 feb. 2015
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be