geklots
- ge·klots
- Naamwoord van handeling van klotsen met het voorvoegsel ge-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geklots | |
verkleinwoord |
het geklots o
- het aanhoudend slaan van water tegen een vast voorwerp
- Het is ook de wereld van de stilte en de eenzaamheid. Van de vele verschillende soorten ijs: jong ijs, havenijs, puinijs, klonterijs, snel ijs, pennenmesijs. Van de schoonheid van ijsbergen – massief, majestueus. En van de vele geluiden. ‘Het geluid van zee-ijs is [...] geen geruis en ook geen geklots, maar een soort traag, krakend, kreunend, krijsend geluid, waarin een doordringend zilverig gerinkel zich vermengt met de lage, dreunende ondertonen van een razende storm.’[1]
- (figuurlijk) voortdurend heen en weer geslingerd worden tegen iets aan
- We rijden een half uur mee – een zware rit vol misselijkmakend geklots en gebonk.[2]
- Het woord geklots staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "geklots" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ NRC Guus Middag 18 mei 2012
- ↑ NRC Joeri Boom 22 september 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be