• ge·klopt
vervoeging van: kloppen…
verbogen vorm: geklopte

geklopt

  1. voltooid deelwoord van kloppen
  2. vormt de voltooide tijden
    • Hij had op de deur geklopt. 
  3. vormt de onpersoonlijke lijdende vorm bij inergatief of overgankelijk gebruik
    • Er werd geklopt. 
    • Er werd slagroom geklopt. 
  4. vormt de persoonlijke lijdende vorm bij overgankelijk gebruik
    • Is die mat al geklopt? 
  5. attributief gebruikt (alleen overgankelijke betekenissen)
    • Vers geklopte slagroom is heerlijk. 
    • De geklopte atleet was zwaar aangeslagen. 
  6. bijwoordelijk gebruikt (alleen overgankelijke betekenissen)
    • In de eerste ronde geklopt wist hij zich in de herkansing toch te kwalificeren. 
    • Geklopt of ongeklopt, slagroom lust ik altijd wel.