• ge·kloot
  • vervoeging van kloten: de stam met omvoegsel ge- -t, zonder -t omdat de stam al op -t eindigt
vervoeging van: kloten…
verbogen vorm: geklote

gekloot

  1. voltooid deelwoord van kloten
enkelvoud meervoud
naamwoord gekloot
verkleinwoord

het geklooto [1]

  1. gezeur, gedonder, ellende, gerotzooi
    • Hoe ze het vinden in de wijk? "Saai", antwoordt een jongen. Wat er zou moeten veranderen? Het wijkgebouw moet meer open zijn. Dan kunnen ze daar biljarten of tafelvoetballen. Dales belooft te kijken wat hij kan doen. "Maar dan moet er verder geen gekloot meer komen", waarschuwt hij. Als hij langs het wijkgebouwtje loopt, zegt hij dat het er treurig uitziet. "Die kinderen lijken me normaal. Gezagsgevoelig ook. Zag je hoe timide ze waren toen we bij hen stonden?" [2] 
98 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Karin de Mik 21 februari 2005
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be