• ge·kie·tel
enkelvoud meervoud
naamwoord gekietel -
verkleinwoord - -

het gekietelo

  1. zachte, herhaalde aanrakingen op gevoelige plekken die iemand bij wijze van reflex aan het lachen maken
    • Bij neurologisch onderzoek bleken de kinderen wel in staat aanraking, warm en koud, gekietel en druk te voelen, maar geen pijn. [2]
  2. (figuurlijk) lichte prikkeling
    • Met of zonder regie dwingt CCFriesland Noord-Nederland tot handelen. Dat gekietel zal het proces van gezondmaking van Noord-Nederland alleen maar versnellen. [3]
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]