gejongleer
- Geluid: gejongleer (hulp, bestand)
- IPA: /ɣəjɔŋˈler/, of: /ɣəjɔŋˈɣler/ bij meer oorspronkelijke uitspraak
- ge·jong·leer
- Naamwoord van handeling van jongleren met het voorvoegsel ge-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gejongleer | - |
verkleinwoord | - | - |
het gejongleer o
- voorwerpen gelijktijdig in de lucht houden door ze behendig beurtelings op te gooien
- Het gejongleer met brandende fakkels leek haar gevaarlijk
- (figuurlijk) door snel opeenvolgende veranderingen onoverzichtelijk gemaakte werkwijze
- Door maandenlang gejongleer met rapportages kon hij zijn opdrachtgever bedriegen.
- Het woord gejongleer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.