gejij
- ge·jij
- naamwoord van handeling van jijen met het voorvoegsel ge-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gejij | |
verkleinwoord |
het gejij o
- het voortdurend alles en iedereen met jij en jou aanspreken ook als dat minder gepast is
- ▸ Ook buiten de school zou wat meer beleefdheid een goede zaak zijn. „Al dat gejij en gejou. Als je kinderen een kleine correctie geeft krijg je al een grote mond. Opvoeden doe je gezamenlijk”, merkt iemand wijs op.[1]
- Het woord gejij staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gejij" herkend door:
47 % | van de Nederlanders; |
27 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Weblink bron MARGO STOLS“'Het ontbreekt jeugd aan respect'” (15 nov. 2012), De Telegraaf
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be