• ge·jij
enkelvoud meervoud
naamwoord gejij
verkleinwoord

het gejijo

  1. het voortdurend alles en iedereen met jij en jou aanspreken ook als dat minder gepast is
     Ook buiten de school zou wat meer beleefdheid een goede zaak zijn. „Al dat gejij en gejou. Als je kinderen een kleine correctie geeft krijg je al een grote mond. Opvoeden doe je gezamenlijk”, merkt iemand wijs op.[1]
47 % van de Nederlanders;
27 % van de Vlamingen.[2]
  1.   Weblink bron
    MARGO STOLS
    “'Het ontbreekt jeugd aan respect'” (15 nov. 2012), De Telegraaf
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be