• gei·ten·oog
enkelvoud meervoud
naamwoord geitenoog geitenogen
verkleinwoord

het geitenoogo

  1. het oog van een geit
    • Presentatrice Tess kauwt stoïcijns een paar geitenogen weg, oud-hockeyster Fatima slurpt een handjevol larven naar binnen. Tuinman Lodewijk Hoekstra slaat het tafereel kokhalzend gade. [2] 
  2. seksspeeltje
95 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Telegraaf FIDES CIBLAK 17 nov. 2012 Onbekend Talent
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be