Nederlands

 
geitenboerderij
Uitspraak
Woordafbreking
  • gei·ten·boer·de·rij
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord geitenboerderij geitenboerderijen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de geitenboerderijv

  1. boerderij waar men geiten houdt
     Op het erf van de geitenboerderij bestelden we als lunch de huisklassieker: een bijna zwart granenbroodje met tonijnsalade.[1]
     Vorig jaar stelden ongeveer 300 Q-koortspatiënten de overheid aansprakelijk wegens nalatigheid nadat de ziekte in 2007 was uitgebroken op een geitenboerderij in Brabant. De rechter oordeelde in januari dat de overheid niet tekort is geschoten en dus geen schadevergoeding hoeft te betalen.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  2.   Weblink bron “Kabinet reserveert 10 miljoen voor Q-koortspatiënten” (14-07-2017), NOS