• ge·grin·nik
enkelvoud meervoud
naamwoord gegrinnik
verkleinwoord

het gegrinniko

  1. aanhoudend zachtjes, spottend lachen
    • Klaver zei tijdens het debat dat hij wil dat de minister van Economische Zaken niet te veel tijd neemt bij de totstandkoming van een klimaatwet. „Gas erop.” Die opmerking zorgde al voor gegrinnik in de Kamer. „Gas erop?”, lachte Rutte. „Ik moet even melden dat toen de coalitieonderhandelingen vastliepen, thuis bij Tjenk Willink, de leider van GroenLinks in een grote BMW wegreed en de leider van de VVD naar huis wandelde. Lachend: „Dus ik snap dat ’gas erop’ wel”[2] 
    • Niet hoofdredacteur Marieke 't Hart stapt het podium op, maar de vrolijke VROUW journaliste Marjolein Hurkmans. Met een brede lach begint ze: "Ik ben zelf geen top-opvoeder en daarom ga ik jullie daar ook niks over vertellen."Gegrinnik in de zaal. "Nee, daarom geef ik graag het woord aan deze expert in opvoeden. Hier is Marina van der Wal."Hard applaus klinkt door de zaal.[3] 
99 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 02 nov. 2017
  3. de Telegraaf 06 jan. 2016
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be