gegrinnik
- ge·grin·nik
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gegrinnik | |
verkleinwoord |
het gegrinnik o
- aanhoudend zachtjes, spottend lachen
- Klaver zei tijdens het debat dat hij wil dat de minister van Economische Zaken niet te veel tijd neemt bij de totstandkoming van een klimaatwet. „Gas erop.” Die opmerking zorgde al voor gegrinnik in de Kamer. „Gas erop?”, lachte Rutte. „Ik moet even melden dat toen de coalitieonderhandelingen vastliepen, thuis bij Tjenk Willink, de leider van GroenLinks in een grote BMW wegreed en de leider van de VVD naar huis wandelde. Lachend: „Dus ik snap dat ’gas erop’ wel”[2]
- Niet hoofdredacteur Marieke 't Hart stapt het podium op, maar de vrolijke VROUW journaliste Marjolein Hurkmans. Met een brede lach begint ze: "Ik ben zelf geen top-opvoeder en daarom ga ik jullie daar ook niks over vertellen."Gegrinnik in de zaal. "Nee, daarom geef ik graag het woord aan deze expert in opvoeden. Hier is Marina van der Wal."Hard applaus klinkt door de zaal.[3]
- Het woord gegrinnik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gegrinnik" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf 02 nov. 2017
- ↑ de Telegraaf 06 jan. 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be