gegil
- ge·gil
- Naamwoord van handeling van gillen met het voorvoegsel ge-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gegil | |
verkleinwoord |
het gegil o
- gekrijs, geschreeuw, lawaai met een hoge toon
- Het gegil van de sirene ging door merg en been.
- Het gegil van de kleuters maakte geen indruk op de kleuterjuf.
- ▸ Weer werd er geschoten, ditmaal vergezeld door luid gegil.[1]
- Het woord gegil staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gegil" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be