• ge·gier
enkelvoud meervoud
naamwoord gegier
verkleinwoord

het gegiero

  1. aan houdend luidruchtig lachen
    • Carlo Boszhard is vanavond gast in de alweer laatste aflevering van Chantal Janzens personalityshow. En dat was lachen geblazen volgens Carlo die alleen een beetje baalt dat zijn onderkinnen door het gegier en gebrul zo prominent in beeld kwamen.[1] 
  2. aanhoudend een fluitend, piepend geluid maken
    • De tweede poging om het Amerikaanse reddingsvaartuig te koppelen met de Dolfijn, verloopt succesvoller. Het gegier van de auxiliary power units’s stopt. Normale gesprekken worden weer mogelijk.[2] 
    • De geluiden van de twinturbo-V6 en het agrarisch-industriële gegier en geknars van het vierwiel-aandrijvingssysteem en de zes-traps-automaat met dubbele koppeling worden met actieve geluidsonderdrukking en meer isolatie aanzienlijk beter buitengehouden. Toch zou een zevende versnelling niet misstaan om de motor nog ietsje stiller te maken.[3] 
  • gieren van het lachten
zeer luidruchtig lachen
86 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[4]
  1. Tubantia Tom Tates en Leon van Wijk 09-12-2017 Kleine André aan de wandel en Katja walgt van dikke sigaar
  2. Reformatorisch Dagblad 06-06-2008 Ingeblikt op reis naar de zeebodem
  3. de Telegraaf DRIES VAN DEN ELZEN 16 feb. 2017 Getemd monster
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be