Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·flad·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gefladder
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het gefladdero

  1. aanhoudend met de vleugels klapperen zonder echt te gaan vliegen
    • De Gaai die mij dagelijks bezoekt heb ik voor het eerst ontmoet in mijn achtertuin toen het beestje bijna mijn kampvuur in vloog op een mooi herfst avond vorig jaar. Ik was onderweg naar binnen om wat te drinken te pakken, toen ik een boel kabaal en gefladder hoorde. Het beestje streek pal naast mijn vuurtje neer, wat de nodige gloeiende as deed opwaaien. Tot mijn stomme verbazing was het een Vlaamse Gaai.[2] 
    • „Korhoenders zijn belangrijk voor onze omgeving; ze trekken bezoekers aan”, vervolgt Bonnema. In deze tijd van het jaar, de baltsperiode, staan in het Nationaal Park soms wel enkele tientallen liefhebbers, met camera in de aanslag, in de ochtenduren te wachten. Bij zonsopgang verzamelen de hanen zich op de baltsplaats om daar hun territorium te verdedigen. Met gespreide vleugels, gedans, gefladder en schijngevechten proberen zij een vrouwtje te lokken. Om de rust in het gebied te bewaren, wordt gemotoriseerd verkeer in dit jaargetijde op gezette tijden geweerd.[3] 
  2. aanhoudend nutteloos en onregelmatig bewegen zonder tot een einddoel te komen
    • ,Maar goed dat het afgelopen is met die pretstudies”, merkt een deelnemer aan de Stelling op. Een ander zegt: ,,Geen gefladder meer in nutteloze studies”. ,,Goed dat jongeren nu eerst goed nadenken voor ze een studie kiezen.”[4] 
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 08 mei 2014
  3. de Telegraaf RIK BOOLTINK 11 apr. 2013
  4. de Telegraaf MARTINE DE VENTE 17 aug. 2015
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be