• ge·fi·lo·so·feer
enkelvoud meervoud
naamwoord gefilosofeer
verkleinwoord

het gefilosofeero

  1. het aanhoudend beschouwend en analyserend nadenken
  2. (pejoratief) het nutteloze denken dat geen enkele praktische consequentie heeft
     Ik heb het altijd gedacht... Dat meisje is zo'n schat, zo'n... Ze is uniek... Beste vriend, ik vraag je, geen onnodig gefilosofeer, geen twijfels, trouw met haar, trouw met haar... En ik ben ervan overtuigd dat er geen gelukkiger man zal bestaan dan jij.[1]
     Maar flirt u nooit eens met de gedachte een keer over te stappen? ,,Als ik meega in jouw gefilosofeer daarover, ontstaat er iets wat er niet is. Dus daar doe ik even niet aan mee.”[2]
  1. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  2.   Weblink bron
    Gudo Tienhooven
    “Pauw over vertrek Jinek: Een hoger salaris is een groter risico” (25-09-2019), Tubantia