• ge·dis·tin·geerd
  • In de betekenis van ‘voornaam’ voor het eerst aangetroffen in 1770 [1]
  • vervoeging van distingeren: de stam met omvoegsel ge- -d [2]
vervoeging van: distingeren…
verbogen vorm: gedistingeerde

gedistingeerd

  1. voltooid deelwoord van distingeren
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen gedistingeerd gedistingeerder gedistingeerdst
verbogen gedistingeerde gedistingeerdere gedistingeerdste
partitief gedistingeerds gedistingeerders -

gedistingeerd

  1. heel erg formeel en deftig
     Ze zag er gedistingeerder uit.[3]


95 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]