Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dis·tin·ge·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van het Franse distinguer of daarvoor van het Latijnse 'distinguere' (met het voorvoegsel dis-) met het achtervoegsel -eren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
distingeren
distingeerde
gedistingeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

distingeren

  1. onderscheiden, een verschil maken, een onderscheid maken
  2. een voorkeur hebben voor, met onderscheid behandelen, voorrang geven aan
  3. zich onderscheiden door kennis, uiterlijk, beschaving
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid