gedenkwaardigheid

  • ge·denk·waar·dig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord gedenkwaardigheid gedenkwaardigheden
verkleinwoord - -

de gedenkwaardigheidv

  1. de mate waarin iets gedenkwaardig is
    • "Welaan, laat ons, op dit geleide, voor zoo veel het eng beperkt tijdsbeſtek zulks toelaat, deze gewigtige gedenkwaardigheid uit 's Heeren openbare leven, - tot onze Christelijke leering en ſtichting, - met deelnemende aandacht overwegen." [1]
  2. iets dat gedenkwaardig is
    • "Mijn journaal, enige weken later op een hotelkamertje in de Belgische Ardennen geschreven, vermeldt een avondfietstocht met 'Ina' (de Haarlemse PIA-leidster) als grote gedenkwaardigheid." [2]
  1. J. Clarisse
    (1830). Tafereelen uit de levens- en lijdensgeschiedenis van den Heere Jezus Christus, p. 8. Uitg.: Johannes van der Heij en zn.
  2. C.J. Vogel
    ,
    J. de Bruijn
    en
    G. Puchinger
    (2002). Getuigenis van Gods genade: autobiografie, 1905-1929, p. 98. Uitg.: Verloren, ISBN 9789065506894.