gecijfer
- ge·cij·fer
- Naamwoord van handeling van cijferen met het voorvoegsel ge-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gecijfer | |
verkleinwoord |
het gecijfer o
- het langdurig bezig zijn met cijfertjes en getallen
- In 2013 stonden we nog zesde. Een en ander onderstreept de trend waarover ik afgelopen oktober al geschreven heb: de Nederlandse wijndrinker is niet zozeer meer gaan drinken maar beter. Tot besluit na al dat droge gecijfer maar eens zo’n ‘nieuwe’ Zuid-Afrikaan opentrekken. Van een importeur die al sinds 2006 Zuid-Afrikaanse wijnen uit het betere segment importeert, proefde ik een witte die op alle fronten het te vergeten Zuid-Afrikaanse wijnverleden pootje licht.[1]
- Hij kent de geluiden in zijn partij dat CDA-leider Buma, een jurist zonder natuurlijke affiniteit met gecijfer, minister van Financiën moet worden. Hij raadt het af. „Ik denk niet dat het iets voor hem is.”[2]
1.
- Het woord gecijfer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gecijfer" herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ NRC Harold Hamersma 18 maart 2017 Zuid-Afrikaanse wijn wordt beter
- ↑ NRC Tom-Jan Meeus 25 augustus 2017 Een Haagse stille kracht over zijn 25 jaar als adviseur van de macht
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be