Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·chi·ca·neer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gechicaneer
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het gechicaneero

  1. het voortdurend lastig vallen, treiteren, ruzie zoeken en kritiseren
     Inbev wil nu van de contracten met Kooistra, dan wel zijn onderliggende BV's, af, omdat het bedrijf genoeg heeft van het aanhoudende gechicaneer.[1]
     De spanningen tussen de twee grootste coalitiepartners DSS en DS waren vorige week dusdanig geëscaleerd dat Dragan Marsicanin van de DSS als parlementsvoorzitter aftrad. Marsicanin verweet premier Djindjic en diens Democratische Partij machtswellust, corruptie en gechicaneer.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

37 % van de Nederlanders;
43 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “'s Werelds grootste bierbrouwer hijgt kroegbaas Kooistra in de nek” (8 mei 2010), Het Parool
  2.   Weblink bron “Politieke crisis in Belgrado loopt verder op” (11-12-2001), Reformatorisch Dagblad
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be