• ge·bo·den

de gebodenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord gebod
vervoeging van: bieden…
geen verbogen vorm

geboden

  1. voltooid deelwoord van bieden
  2. vormt de lijdende vorm
    • Er werd klein slem geboden. 
  3. vormt de voltooide tijden
    • Hij had niet genoeg geboden. 
  4. attributief gebruikt
    • Het door hem geboden bedrag was niet hoog genoeg. 
vervoeging van
gebieden

geboden

  1. meervoud verleden tijd van gebieden
    • Wij geboden. 
    • Jullie geboden. 
    • Zij geboden. 
vervoeging van: gebieden…
geen verbogen vorm

geboden

  1. voltooid deelwoord van gebieden
  2. vormt de onpersoonlijke lijdende vorm
    • Er was hem geboden dat over te dragen. 
  3. vormt de voltooide tijden
    • Zij hadden hem nederigheid geboden. 
  4. attributief gebruikt verplicht
    • Ik verwacht dat er, ondanks de geboden voorzichtigheid, spoedig een goed resultaat wordt behaald.