geboden
- ge·bo·den
de geboden mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord gebod
- vervoeging van bieden: de stam met omvoegsel ge- -en en een klinkerwisseling ie-oo (IPAː /iː/ - /oː/)
- vervoeging van gebieden: de stam met de uitgang -en, zonder ge- vanwege voorvoegsel (is gelijk aan de onbepaalde wijs) maar met een klinkerwisseling ie-oo (IPAː /iː/ - /oː/)
vervoeging van: | bieden… |
geen verbogen vorm |
geboden
- voltooid deelwoord van bieden
- vormt de lijdende vorm
- Er werd klein slem geboden.
- vormt de voltooide tijden
- Hij had niet genoeg geboden.
- attributief gebruikt
- Het door hem geboden bedrag was niet hoog genoeg.
vervoeging van |
---|
gebieden |
geboden
- meervoud verleden tijd van gebieden
- Wij geboden.
- Jullie geboden.
- Zij geboden.
- Wij geboden.
vervoeging van: | gebieden… |
geen verbogen vorm |
geboden
- voltooid deelwoord van gebieden
- vormt de onpersoonlijke lijdende vorm
- Er was hem geboden dat over te dragen.
- vormt de voltooide tijden
- Zij hadden hem nederigheid geboden.
- attributief gebruikt verplicht
- Ik verwacht dat er, ondanks de geboden voorzichtigheid, spoedig een goed resultaat wordt behaald.
- Het woord geboden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.