• ge·bla·seerd·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord geblaseerdheid
verkleinwoord

de geblaseerdheidv

  1. het ongevoelig worden voor de eenvoudige geneugten van het leven door een overdaad aan prikkeling
     De stem die vorig jaar uitputtend, in telkens weer andere bewoordingen, verklaard had dat Quispels uitspattingen een hygiënische functie hadden: hem te reinigen van een ranzige geblaseerdheid die zijn dagelijks bestaan aankleefde.[2]
     ‘Of ik niet te hard ben? Dat is nodig: wie zich zo prostitueert, verdient dit’, reageert Becaus, die geen woord terugtrekt van de column. De N-VA-senator zegt dat hij ‘respect heeft voor al wie geld heeft verdiend door ervoor te werken’ en dat het hem ‘niet om die mensen gaat’, maar in zijn ‘mijmering’ heeft hij het wél over een ‘stel nouveaux riches dat zoveel geblaseerdheid, arrogantie, slechte smaak en kleinmenselijkheid etaleert dat het elke normale mens gedegouteerd achterlaat’.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij  , ISBN 9789023479925
  3.   Weblink bron
    Tom De Leur
    “Jan Becaus haalt uit naar ‘The Sky is the Limit’: ‘Lege vaten die zich prostitueren’” (04/03/2016), De Standaard