gastschrijver
- gast·schrij·ver
- samenstelling van gast zn en schrijver zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gastschrijver | gastschrijvers |
verkleinwoord |
de gastschrijver m
- persoon die na een uitnodiging een stukje schrijft
- ▸ Het prezwalskipaard - of was het nou przewalski? - mag de wei in en de gastschrijver van het Groot Dictee mag zijn ganzenveer onbenut neervlijen op het schrijfvlak van de secretaire.[1]
- Het woord gastschrijver staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron “Prezwalskipaard of przewalskipaard, wat was het ook alweer?” (Woensdag 24 mei 2017, 14:03), NOS