• gast·moe·der
enkelvoud meervoud
naamwoord gastmoeder gastmoeders
verkleinwoord

de gastmoederv

  1. vrouw die tegen betaling op kinderen past in zijn of haar eigen woning
     Erich Maria's gastmoeder Frau Kâstner had op een ondubbelzinnige manier elk verder contact verbroken met de jongen tegen wie ze altijd zo moederlijk liefdevol was geweest maar die ze nu beschreef als 'terroristen jong'en 'addergebroed'.[1]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Zij die dromen doden slapen nooit” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044640496