Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gast·do·cent
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gastdocent gastdocenten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de gastdocentm

  1. (onderwijs) (beroep) docent die niet vast aan de onderwijsinstelling verbonden is waar hij les geeft

Gangbaarheid