• ga·la·rij·tuig
enkelvoud meervoud
naamwoord galarijtuig galarijtuigen
verkleinwoord

het galarijtuigo [1]

  1. deftig feestelijk door paarden voortgetrokken rijtuig
     Volgende week gaat zijn wens in vervulling. Het aanbieden van de geloofsbrieven gaat met veel ceremonieel gepaard: Hoekstra zal worden opgehaald en met een galarijtuig naar Paleis Noordeinde worden vervoerd. Daar wordt hij opgewacht door een militaire erewacht en een militaire kapel die het Amerikaanse volkslied speelt. Nadat Hoekstra de officiële stukken – waarin onder andere staat dat hij bevoegd is te spreken namens het Amerikaanse staatshoofd – aan Willem-Alexander overhandigt, maakt hij kort kennis met de koning. Na al het ceremonieel, beantwoordt Hoekstra vragen tijdens een persconferentie op zijn residentie in Den Haag.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Hanneke Keultjes
    “Nieuwe VS-ambassadeur treedt op 10 januari aan” (03-01-2018), Tubantia