1. gadogado
  • ga·do·ga·do
enkelvoud meervoud
naamwoord gadogado -
verkleinwoord - -

de gadogadom

  1. (kookkunst) Indonesisch gerecht uit licht gekookte of gestoomde groenten met pindasaus
    • De gadogado van mijn vrouw ziet er ook goed uit en is erg smakelijk, hoor ik. [1]
  • gado-gado (spelling die voor 2005 gangbaar was)
75 % van de Nederlanders;
11 % van de Vlamingen.[2]