Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking

gad·get

Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘klein, speels voorwerp’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1968 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord gadget gadgets
verkleinwoord gadgetje gadgetjes

Zelfstandig naamwoord

het gadgeto

  1. klein apparaat, gereedschap of ander voorwerp voor een specifieke vaak nutteloze taak
    • Het cadeau dat ik kreeg was niet meer dan een gadget. 
     Besparen is namelijk haar tweede natuur en ze ging direct plannen maken om te kijken waar we nog meer op zouden kunnen besparen. Misschien zouden we thuis wel gaan douchen in het donker en de wc met badwater doorspoelen. Niet meer zo vaak uit eten, geen gadgets kopen, minder autorijden.[2]

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
Woordafbreking
  • gad·get
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig uit het slang van de zeelieden.
enkelvoud meervoud
gadget gadgets

Zelfstandig naamwoord

gadget

  1. apparaat
  2. gadget
  3. hulpmiddel
  4. toestel
    «The flat is equipped with all the latest gadgets
    De woning is uitgerust met de nieuwste gadgets.
  5. utiliteit
Afgeleide begrippen
Typische woordcombinaties
  • cell phones, pagers, and other gadgets