Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gaat voor·bij
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
voorbijgaan

gaat (…) voorbij

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorbijgaan
    • Jij gaat voorbij. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorbijgaan
    • Hij gaat voorbij. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van voorbijgaan
    • Gaat voorbij! 

Gangbaarheid